Saïd:
Als je vrienden bent
moet je alles tegen elkaar kunnen zeggen
vind ik.
Daar ben je vrienden voor.
Zo had het moeten zijn,
maar zo is het niet gegaan.
Als je vrienden bent, denk je dat je elkaar kent.
En dat je op elkaar kunt vertrouwen.
Je maakt een keer ruzie
en later maak je dat weer goed.
Was het maar zo simpel.
Mijn hele leven is veranderd.
Voor mij is er geen weg meer terug.
Ik kwam Youssef tegen toen ik een jaar of tien was.
Ik zat op een muurtje een beetje voor me uit te staren.
Het was mooi weer op het Mercatorplein.
Ik voelde de zon in mijn nek en bedacht
dat ik naar huis zou moeten gaan om wat te eten.
Maar opeens stond er een jongen met een rood petje recht voor me.
“Wat neem jij mee als je op een onbewoond eiland komt zitten?”
“Broodjes.”
“Stom! Dat moet je nooit doen.”
Ik kende die gast niet eens en hij kwam me vertellen wat ik moest doen?
Staan hielp niet, ook al was ik toen een kop groter dan hij.
Hij bleef me aankijken met van die flikkerende oogjes.
“Geld,” zei hij. “Met geld kan je alles kopen. Ik neem geld mee.”
“Zijn er winkels dan?”
Ik liep als een overwinnaar van hem weg.
Mijn zus zegt dat ik uit de hoogte doe als ik me onzeker voel,
maar Youssef en ik waren vanaf dat moment dikke vrienden.
“Jij bent goed,” danste hij om me heen.
En ik moest daar heel erg om lachen.
We zaten allebei op judo, in het buurthuis.
Youssef droeg een pak
dat van zijn oudere broer was geweest.
Zijn slippers waren twee maten te groot,
ik keek altijd weg als hij struikelde.
Youssef is beresterk, dat zit bij hem in de familie.
Ik ben vooral snel.
Ik zorg ervoor dat mijn tegenstander uitgeput raakt.
Hij is er mee doorgegaan,
is judoka met een zwarte band, derde dan.
Ik hield het na twee seizoenen voor gezien.
Hij was als een broer voor me,
Ik had een baantje in een internetcafé,
hij hielp me als ik ‘s avonds de winkel af moest sluiten.
Het maakte hem niet uit; maandag, woensdag, donderdag.
Vijf minuten voor elf kwam hij de straat inscheuren,
hup scooter op de standaard en dan kwam hij bij mij aan de balie zitten.
Werken in een internetcafé is tof,
behalve als iemand midden in een game zit
en niet af wil sluiten.
De meeste gasten kende ik wel,
maar een keer zat er zo’n man die nergens op reageerde.
Hij zat er nog toen iedereen al weg was.
Ik ben gaan schoonmaken
en Youssef trok stiekem de kabel uit het stopcontact.
Stroomstoring!
Alweer?
Dit moet je echt aan je baas gaan melden.
Foutje! Sorry, mijnheer! Tot morgen maar weer!
Soms gebeuren er dingen in je leven die je niet aan ziet komen.
Pats!
Alsof je je hele leven hebt zitten dromen
en dan in één klap wakker wordt.
Ik werd wakker in een nachtmerrie.
We kwamen terug van familiebezoek in Rotterdam,
Mijn opa woont er, hij is ver in de tachtig.
En een hele boel ooms en tantes.
Veel eten, veel praten.
Ik hou van praten, het maakt me niet uit waarover.
Praten is voor mij hetzelfde als hardop denken.
Door te praten kom ik op nieuwe ideeën.
Mijn neef Rachid en ik hadden de hele middag
namen bedacht
voor een webwinkel in schoenen.
Op de terugweg in de auto
ging ik er mee door.
Mijn zusjes moesten punten geven.
Salapeto, 4
Sjoesjo 7
It takes two 6
Sneakersline 6
Tiptoes 8
En opeens zei mijn vader:
“Ik wil jou even niet horen,
thuis praten wij verder.
Jij en ik.”
En mijn moeder?
Die zei niks.
(pauze)
Ik sta voor de Burgerking in de Leidsedestraat,
te wachten op Youssef.
Ik heb met hem afgesproken,
expres niet bij ons in de buurt.
Youssef heeft het druk, hij kan pas na tienen.
Het maakt mij niet uit.
Ik moet met iemand praten.
Nog voor hij zijn helm afheeft, flap ik het eruit:
“ Mijn vader vindt dat het mijn tijd is geworden om te trouwen.”
Hij moet lachen.” Met zo’n geit uit het Riffgebergte zeker.”
“ Met een dochter van een verre neef van hem.”
“ Die hier de eerste twee jaar alleen maar zit te janken om haar familie en klaagt over de kou. Oh nee, wat zeg ik? Importhuwelijken mogen niet meer. Jij gaat zelf naar het geitje toe.”
“ Ze komt uit Rotterdam. “
“ Dat scheelt weer in reiskosten”
“ Ik ken haar. Ik heb haar gezien bij de bruiloft van een oom.”
En dan heeft ie in de gaten dat ik serieus ben. Maar hij kan het niet geloven.
Net zoals ik het twee uur eerder ook niet geloven kon.
Ik kom uit een redelijk moderne familie.
Mijn ene zus draagt wel een hoofddoek,
mijn andere zus niet.
Mijn moeder heeft afspraken met vriendinnen buiten de deur.
Mijn vader zegt altijd: “ Als je je best doet,
krijg je vanzelf het leven zoals dat voor jou is bedoeld.”
Ik ben romantisch, ik denk dat je het weet wanneer je de ware tegenkomt.
Je voelt het als je die ander in de ogen kijkt.
Alles zegt: Ik wil bij jou zijn, ik ga voor je zorgen,
ik sloof me uit om jou aan het lachen te maken.
Ik vertel verhalen die je graag hoort,
ik koop kleine cadeautjes, zomaar omdat ik je iets wil geven.
Ik wil je vasthouden, jouw hart klopt onder mijn handen.
Dat gevoel heb ik bij mijn nicht Aysa nooit gehad.
Als ik naar haar kijk, zie ik vooral haar wenkbrauwen.
Twee hele dunne streepjes.
Youssef is stil, hij denkt ergens over na.
“ Zeg dat je er nog niet aan toe bent.
Hij zal je niet dwingen.
Ik ken je vader. Zo is hij niet.”
Mijn vader zegt: “Ik zal je niet dwingen, maar je moet het doen. Er is een goede schoondochter nodig. Je bent te wild. Je bent teveel op pad.”
Ik sta in de Karthuyserstraat in Rotterdam
Voor het huis waar Aysa woont.
Ik wilde een afspraak, gewoon in de McDonalds
maar zij wil me liever thuis ontvangen.
Dat lijkt haar meer gepast.
Ik zie er tegenop om naar binnen te gaan.
Haar vader is er niet, vertelde ze.
Maar wat moet ik tegen de moeder zeggen?
Ik ben hier met maar één bedoeling:
Ervoor zorgen dat ons huwelijk niet doorgaat.
De voordeur gaat open,
ik doe mijn schoenen uit
en volg de moeder naar de woonkamer.
Daar zit Aysa in de bank,
voor haar een groot dienblad met thee
en koekjes.
De moeder verdwijnt naar de keuken.
Aysa wuift met haar hand.
We zijn bijna verloofd,
dan hebben we recht op tijd met zijn tweeën.
Ik wil vast een kopje thee.
Nee, wil ik roepen.
Nee, geen thee, geen tijd,
ik wil hier helemaal niet zijn.
Hoe kun jij zo rustig blijven,
we kennen elkaar nauwelijks,
doe normaal!
Maar ik knik en ik slik en ik kijk
hoe ze de thee voor me inschenkt.
Ze heeft sierlijke gebaren, valt me op.
Haar mond een glimlach.
In haar hoofddoek zitten dezelfde kleuren
als in haar rok.
Ik besluit maar meteen to the point te komen.
“ Aysa, we kennen elkaar nauwelijks,
vind je het ook niet een beetje gek,
dat wij, twee moderne mensen,
in de twintigste eeuw,
door onze ouders gedwongen worden
om met elkaar te trouwen?”
“Ik word niet gedwongen,” zegt ze.
“O.K., het is een gearrangeerd huwelijk,
maar is het niet zo dat onze ouders ons het beste kennen,
het ook het beste met ons voorhebben
en ons daarom graag samen zien?”
Ik denk dat ik gek word.
Zachtjes raakt ze mijn arm aan; “Said, maak je niet druk.
Jij bent de tweede kandidaat waar mijn ouders mee komen.
De eerste heb ik afgewezen.
Ik sta niet onder dwang, mijn ouders weten heel goed
wat ik wil.
Je bent een beetje klein, maar dat stoort me niet.
Volgens mij ben je slim en ik wil een man
waar ik ook mee kan praten.
Ik ben Moslima, maar wel een moderne.
Ik wil een goede baan, een mooi huis
en drie kinderen.
Of vind je me afstotelijk?
Ze kijkt me uitdagend aan,
De twee dunne streepjes boven haar ogen
gaan op en neer.
Ze trekt een paar spelden uit de doek
En legt die voor haar neer.
Al die tijd kijkt ze me aan, lachend.
Niet doen!
Dit mag niet!
Dan trekt ze de hoofddoek van haar hoofd.
Een enorme krullenbos komt vrij.
Aysa is mooi, beeldschoon zonder doek.
“ Je bent mooi,” stamel ik.
“ Maar je bent mijn type niet
Je bent een prachtige vrouw,
maar ik kan niet met je trouwen.
Ik ben verliefd op iemand anders.”
Ik weet niet meer hoe ik buiten ben gekomen.
Het enige wat door mijn hoofd dendert is:
“Nu weet ze het, nu weet ze het.”
En straks weten mijn ouders het ook.
Er is iemand die ik zie
Al bijna een half jaar.
Stiekem.
Want niet Marokkaans, geen Moslim.
We kennen elkaar van school
Ik ben nooit eerder zo verliefd geweest.
Bellen of sms-en doe ik maar even niet.
Ik wil ons niet in de problemen brengen.
Echte liefde kan wachten, zeggen ze.
Het lijkt me verstandiger om maar even
van huis weg te blijven.
Mijn vader houdt er niet van
als dingen anders gaan
dan hij bedacht heeft.
Mijn vader is een wijs man
en soms erg driftig.
Hij wil een goed voorbeeld zijn
voor iedereen,
een rolmodel.
Hij wil laten zien dat Marokkanen
zich beschaafd kunnen gedragen.
Hij doet vrijwilligerswerk
zit bij de Moskee.
De gemeenschap kijkt naar hem op.
Hij heeft een verstandige vrouw,
slimme en leuke kinderen.
Nou ja, leuke dochters.
Ik durf niet naar huis.
Ik loop door winkelstraten
tot het donker begint te worden.
Dan ga ik naar het internetcafé
om er de nacht door te brengen.
Ik heb de sleutel, ik kan er altijd in.
Voor de deur staat de scooter van Youssef.
Waar is die gast?
Ik wil hem alles vertellen.
Hij weet nog niet dat ik naar Rotterdam ben geweest.
En er is nog iets dat hij weten moet.
Ik voel een duwtje in mijn rug.
“ Kom, we gaan naar binnen.”
De stem van Youssef.
“Doe maar geen licht aan.”
Ik doe de deur van het slot
en ga aan de balie zitten.
‘Wil je iets drinken,” probeer ik nog.
Mijn stem klinkt een beetje pieperig.
Youssef schudt zijn hoofd,
hij knippert met zijn ogen.
Opeens ben ik bang,
een warme golf van angst
gaat van onderen langs mijn rug omhoog.
Er is iets veranderd.
Mijn hele leven is niet meer wat het was.
“Je vader dacht al dat je hier zou zitten.”
Verschrikt kijk ik naar de deur,
maar Youssef stelt me gerust.
Mijn vader zal niet langskomen.
Ik kan het allemaal niet meer volgen.
Youssef en mijn vader hebben elkaar gezien,
Maar waar hebben ze het over gehad?
“ We hebben het over jou gehad, matti.
Je gedraagt je nog steeds als een kind,
Het wordt tijd dat je volwassen wordt.”
(tot publiek)
Ik heb vandaag één van de moeilijkste dingen
in mijn leven gedaan.
Ik ben tegen mijn vader ingegaan,
juist omdat ik volwassen ben
en omdat ik zelf het recht heb
om te bepalen met wie ik ga trouwen.
Dat vind ik bepaald niet kinderachtig.
(gaat rechtop zitten)
Ik trouw niet met Aysa.
Dat wist ik al vanaf het begin
en sinds vanmiddag weet zij het ook.
Youssef loopt met trage bewegingen door het café.
In dit schemerlicht lijkt hij nog groter dan hij is.
Hij draait zich om en blijft voor me staan
Net zoals we vroeger tegenover elkaar stonden,
met de judomat tussen ons in.
“ Je hebt gezegd dat je verliefd bent.
Op wie ben jij verliefd?
Daar weet ik helemaal niks van.
Of heb je het verzonnen?”
Aan je beste vriend
moet je alles kunnen zeggen, vind ik.
Daar ben je vrienden voor.
Ik heb het verborgen gehouden.
Zelfs voor Youssef.
Ik heb het een half jaar
verborgen kunnen houden.
“ Iemand van mijn school
Iemand die jij niet kent.
Ik had het je moeten zeggen.”
“ Ik hoef niet alles van jou te weten.
Zeg, liggen er hier ergens nog sigaretten?”
En dan vertel ik Youssef dat ik verliefd ben op een jongen.
Dat het niet de eerste keer is, dat ik verliefd ben op een man,
maar dat het nog nooit eerder zo heftig is geweest als nu.
Er zitten wel meer homo’s bij mij op school,
ik pik ze er zo uit.
Als homo weet je dat van elkaar, dat voel je aan.
Maar op Bart werd ik ook meteen verliefd.
en gelukkig is het wederzijds.
Toen we samen in een werkgroepje zaten, is het begonnen.
Youssef wappert met zijn handen:
“Geen details alstublieft.”
Ik probeer zijn blik te vangen. “Nu weet je het.”
Stilte.
Wel tien minuten.
Geen geluid,
geen beweging,
geen enkel woord.
Ik voel me gek genoeg heel rustig.
maar als ik van mijn kruk wil komen,
duwt Youssef me terug.
“Jij moet even heel goed naar me luisteren,” zegt hij.
Wat jij doet en met wie, is jouw zaak.
Ik kots ervan. Als ik eraan denk, maakt het me ziek.
Maar ik hoef het niet te weten.
Het is iets van jou.
Jij trouwt met dat meisje
en dan hebben we het er niet meer over.”
Het duizelt me.
Ik heb hem net gezegd dat ik op mannen val
en hij gaat gewoon door over dat focking huwelijk?
Ik haal diep adem: “Youssef,” probeer ik.
PATS!
Au.
PETS, nog een klap. Nu tegen mijn linkerkaak.
Hij is echt heel sterk geworden.
Dan neemt hij afstand.
“ Luister,” zegt hij.
“ Ik weet al heel lang hoe dat met jou zit.
En een beetje dollen, dat hebben er wel meer gedaan.
Maar er komt een moment dat je er mee moet stoppen.
Dat het spelen met jongens voorbij moet zijn.”
Ik kan mezelf toch niet veranderen?
Wat ik voel, dat is echt, dat is liefde.
PATS!
Au.
Zou jij jezelf laten uithuwelijken?
Zou jij trouwen met iemand waar je niet om geeft?
Youssef steekt een sigaret op.
Hij kijkt me niet eens meer aan.
Dit gaat helemaal de foute kant op.
Ik probeer mijn kansen in te schatten om weg te komen.
Ik ben altijd sneller geweest dan hij.
Kansloos.
De deur is te ver weg.
Ik zit als een rat in de val.
Ik besluit van tactiek te veranderen.
“ Zeg Youssef, wat zei mijn vader precies?”
Ik probeerde tijd te winnen.
Want ik wist allang wat mijn vader had gezegd.
Hetzelfde als wat hij tegen mij had gezegd.
Dat hij me wilde beschermen.
Er werd over me gepraat.
Door mensen in de buurt.
en in de moskee.
Er gingen verhalen de ronde.
Ik was gezien.
Met een jongen.
Een Hollandse jongen
die er uitzag als een ….
En ik gedroeg me ook als…
Hier kwam mijn vader niet meer uit zijn woorden.
Hij hief zijn vinger naar me op.
Haram.
Haram.
HARAM.
Een huwelijk zou mijn eer kunnen redden.
Zo had hij het gezegd.
Ik kwam van de kruk af
Heel rustig
En ik bukte me,
keek naar mijn schoenen
alsof ik mijn veters wilde strikken.
Ik wilde mezelf klein maken en dan snel langs Youssef wegrennen.
Misschien zou Youssef het te laat doorhebben.
Misgrijpen.
Ik haal adem
en zet af voor een sprint.
Au!
Mijn arm wordt met zo’n kracht op mijn rug gedraaid
dat ik bang ben dat ie uit de kom vliegt.
Het gezicht van Youssef is nu vlak bij me.
“Jij doet wat je vader zegt,” briest hij.
“Nee!”
Hij draait mijn arm nog meer aan.
Au!
Hij drukt zijn sigaret op mijn arm uit.
Aah!
en gooit me om.
Ik val met mijn kop keihard op de plavuizen.
Een trap in mijn maag
en dan weet ik niks meer.
Wat is vriendschap, wat is liefde?
Dat vraag ik me steeds meer af.
Youssef en ik waren vrienden,
we zagen elkaar minstens drie keer per week.
Ook toen ik naar een andere school ging.
We luisterden samen naar muziek.
Hij kwam naar het internetcafé
om muzieknummers te downloaden.
we aten döner
we speelden games
we hadden het zelfs over de politiek.
maar we hadden het nooit over onszelf.
En toch wist hij het van mij.
Maar hij vroeg niks
en ik zei niks.
Ik weet niet hoe lang ik op de grond heb gelegen.
Ik werd wakker omdat er iemand aan me stond te trekken.
Youssef.
Buiten was het licht geworden.
Youssef huilde.
Dat was de enige reden waarom ik niet meer bang voor hem was.
Ik deed alsof ik zijn tranen niet zag.
Hij hielp me overeind.
Mijn hele lichaam deed pijn en voelde stijf.
Spreken wilde ik niet.
Waarom zou ik?
Ik had niks meer te zeggen.
Youssef trok me zijn jack aan en liet me geld zien
dat hij in één van de zakken duwde.
“Kan je staan?” vroeg hij.
Ik knikte.
Hij bracht me naar station Lelylaan.
“ Stomme flikker,” zei hij.
“ Als je was getrouwd, had je je eer gered.
En later had je gewoon kunnen doen wat je wilt.”
Onze blikken kruisten elkaar.
“Ik zeg tegen je vader dat ik je niet meer heb gezien.”
Ik ga niet zeggen waar ik nu woon.
Niet in Amsterdam.
En ook niet in Rotterdam.
Ik ben veel te bang dat ik familie tegen kom.
Ik ben een nieuw leven begonnen.
Maar kan dat wel?
Dat andere, dat oude leven draag ik nog steeds bij me.
Mijn moeder, mijn twee zusjes.
Zelfs mijn vader.
En Youssef.
Ik mis ze.
Ik mis ze iedere dag.
Ik heb mijn vader pijn gedaan.
Hij schaamt zich voor me.
Ik was zijn enige zoon.
Hij had trots willen zijn.
Mijn eerste ingeving was om naar Bart te gaan.
Om bij hem in te trekken.
Onze liefde was echt.
Maar Bart was bang.
Hij was nog banger voor mijn familie dan ikzelf.
Hij wist zeker dat ze net zo lang naar me zouden zoeken
totdat ze me dood zouden kunnen maken.
En was hij zelf wel veilig?
Ik kon maar beter gaan.
Ik werd woest.
Ik heb geschreeuwd en gehuild.
Als er iemand wist hoe oprecht mijn liefde was,
dan had dat Bart moeten zijn.
Hij had me in zijn armen moeten nemen.
En we hadden de volgende dag naar school moeten gaan,
hand in hand.
Zodat iedereen het zou kunnen zien.
Hoe verliefd, hoe blij, hoe trots
dat we elkaar zo goed aanvoelden,
dat we iedere minuut van de dag bij elkaar wilden zijn.
dat we samen wakker wilden worden.
dat we samen droomden over een toekomst
dat we daarin hetzelfde zijn als ieder ander liefdeskoppel.
Maar Bart durfde niet.
En ik kon het niet alleen.
Ik heb me schuil gehouden.
Er zijn altijd wel plekken
waar je jezelf kunt verbergen.
Ik ging niet meer naar school,
zat dagenlang in cafés en in de bieb.
Ik miste mijn moeder en mijn zusjes.
Ik wilde ze vastpakken.
Ik wilde hun stem horen.
Maar ik werd niet gebeld,
niet gesmst.
Mijn zus zit uren op MSN,
maar op mijn chats reageerde ze niet.
Het maakte me verdrietig
en het maakte me woest.
Konden zij gewoon doorleven
alsof zij nooit een broer hadden gehad?
Ik wilde het zien.
Als een magneet werd ik naar mijn oude buurt getrokken.
Het jack van Youssef had ik geruild voor een andere jas.
En ik draag een muts.
Ik zit op het muurtje van ons plein
Mijn hart bonst.
KABOEM, KABOEM, KABOEM.
Het is dinsdagmiddag.
Het is er rustig.
De scholen zijn nog niet uit.
Mijn moeder kan ieder moment langs komen.
Op dinsdag gaat ze naar de Liddl
en vaak nog even naar de Volmar voor wat meel.
Een scooter scheurt voorbij.
Ik schrik.
KABOEM, KABOEM, KABOEM.
Rustig maar.
Er is niks aan de hand.
Niemand is er mee bezig dat ik hier zit.
Het begint zachtjes te regenen.
Net niet hard genoeg
om op te moeten staan.
Op de een of andere manier maakt de regen
het plein nog stiller dan het al is.
Ik tuur naar de hoek van de straat.
Al meer dan een uur zit ik hier
en mijn moeder is niet voorbij gekomen.
Is het wel dinsdag?
Ik sta op en loop naar wat eerder mijn straat was
naar het huis dat eerder mijn huis was.
De sleutel past nog.
Ik hou mijn schoenen aan en ik luister.
Voorzichtig kijk ik de woonkamer in.
Niemand.
Snel glip ik mijn eigen kamer in.
Ik gris mijn sporttas onder mijn bed vandaan.
Een trui, onderbroeken, sokken, batterijen.
Een sweater.
Zal ik mijn… meenemen?
BAF!
Dat is de voordeur.
Er is iemand binnen gekomen.
De wekker geeft half drie aan.
Mijn zusjes kunnen het niet zijn.
Mijn moeder hoor je niet
als ze het huis binnenkomt.
KABOEM, KABOEM, KABOEM.
Ik ga op bed zitten.
Ik ben in huis met mijn vader.
In een opwelling sms ik naar Youssef.
Straks 22.00 uur Burgerking?
Het is belachelijk dat ik het doe.
En ook niet de eerste keer.
Ik voel me een stalker
van mijn beste vriend.
Ik zou zo graag weer met hem praten.
Hij heeft één keer gereageerd.
Rot op naar je eigen soort.
Hij wil niks meer met me te maken hebben.
Ik kan mezelf niet veranderen.
mezelf niet anders voordoen dan ik ben.
Ik wil een leven zonder leugens.
Ik maak de deur van mijn slaapkamer open
Stap de gang in en sta oog in oog met de man
die mij ooit heeft verwekt.
In de gang ligt een tapijt
blauw, met een motief van bruingerande blokken.
Ik tel zeven blokken tussen ons in.
De tijd staat stil.
Ik kijk naar hem.
Hij kijkt naar mij.
Ik kijk naar hem.
Hij kijkt naar mij.
Ik probeer te raden wat er in hem omgaat.
Zijn gezicht verraadt niks.
We lijken op elkaar.
Vroeger deed hem dat plezier.
Ik zet een stap vooruit.
En nog een.
Vijf blokken.
Ik ben niet bang.
Vier.
Als hij me wil slaan
moet hij dat maar doen.
Drie.
Ik kan mezelf niet veranderen.
Twee.
FLATSCH!
Een dikke klodder speeksel
glijdt langs mijn wang omlaag.
Hij heeft me in mijn gezicht gespuugd.
Dat is wat hij me te zeggen heeft.
Ik voel me duizelig
maar blijf manhaftig staan.
Nog nooit eerder ben ik zo vernederd.
Dit heb ik niet verdiend.
Ik heb niemand kwaad gedaan.
Ik ben wie ik ben.
En ik wil houden van wie ik wil houden.
Ook van mijn vader.
Maar hij geeft me de kans niet.
Als je niemand hebt, heb je altijd nog jezelf.
Gemakkelijk gezegd.
Ik voelde me leeg.
Gek genoeg ook een beetje licht in mijn hoofd.
Ik ben naar het station gelopen.
en ik ben ingestapt.
Er stond al een trein klaar op het perron.
Ik wilde ver weg, afstand nemen van alles.
Nadenken.
Hoe ik verder zou gaan.
Niets was meer hetzelfde.
Alleen ik was niet veranderd.
Misschien ben ik wat voorzichtiger
Minder snel van vertrouwen.
Maar ik ben wie ik ben.
Ik kan niet anders.
Dit is mijn leven.
Ik blijf gewoon mezelf.