Verhalen

Verhalen uit het keukenkastje ( Kees)

Eerst zat er in het keukenkastje: kofiie, brood, pindakaas. Meer niet. Ik kookte niet. Dit is het kruidenkastje. Op die potjes moeten nog etiketjes geplakt, die doe ik er nu in. Het zijn potjes waar eerder Calamataolijven in zaten, van de Albert Heyn.


Verhalen uit het keukenkastje ( Karina)

Soms koop ik iets omdat ik de verpakking zo mooi vind.

abrikozengelei

Verhalen uit het Keukenkastje (Aimée 1)

impressie interieur keukenla anno 2015

Verhalen uit het keukenkastje (Aimée 2)

Gedroogde garnalen: ooit 17 jaar geleden voor een bijzonder gerecht aangeschaft tijdens ons verblijf in Hongkong. In de verhuiscontainer mee terug gegaan naar Amsterdam en daarna nooit meer aangeraakt. Maar gedroogd is gedroogd en kan je die garnalen hier wel kopen? Ze ruiken (stinken?) nog steeds naar Hongkongse markten. Bewaren of in de vuilniszak?


Verhalen uit het keukenkastje (Aimée 3)

Deze is duidelijker; ten minste houdbaar tot mei 1994.


Thuis in Oost: 15 juni 2014: Robert Aspeslagh

Amsterdam. Oost. Het is voorjaar 1954. Ik voel me ellendig; ik heb buikpijn. De dokter komt. ‘Dat wordt een ziekenuisopname,’ bromt hij. ‘Een blinde darm.’

De volgende dag, want dringend vond men het niet, volgt de operatie. Ik word wakker aan het infuus: een buikvliesontsteking. In die tijd een kwestie van weken in een ziekenhuisbed. Veel tijd om om je heen te kijken.

Loop nu bij het OLVG naar binnen. Rechts door de ramen zie je een tuin. Die was er ook in 1954. Daarmee houdt in mijn herinnering elk beeld op. Ik lag in een zaal die op de kop langs de breedte van die tuin lag. Grote stalen ramen keken uit op een terras; daar achter de tuin met veel groen die tot de Camperstraat liep.

De naam ‘OLVG’ het ‘Onze Lieve Vrouwe Gasthuis’ zegt het al: een rooms-katholiek ziekenhuis. De hoofdzuster was een non. De andere verpleegsters, in mijn herinnering, waren dat niet. Van die hoofdzuster, de non, staat het beeld in mijn hoofd gegrift. Niet meer hoe zij er uitzag, wel wat zij deed. Hoewel, ik vond haar breed en sterk

Als een patiënt om welke reden het bed verliet, reed zij dat bed het terras op. Zij stroopte haar mouwen op en bond haar verpleegstershabijt bij elkaar. Zij haalde de lakens van het bed en lichtte de matras ervan af. Bij zich had ze een grote emmer met sop en ontsmettingsmiddel en een stevige, harde borstel.

Daarmee ging ze in de weer. Ze schrobte het hele bed dat het een lieve lust was. Geen hoekje, geen gaatje, geen stukje staal sloeg zij over, de non-hoofdzuster. Vervolgens reed ze het bed weer naar zijn plaats.

Zij moest het goede voorbeeld geven, vond ze. Ik keek er als jongetje van dertien jaar naar. Onvergetelijk is de indruk die zij op mij heeft gemaakt. Ach, ik heb het er niet slecht gehad. Dat kan iedereen begrijpen.

Robert Aspeslagh


Over opgewekt blaffen

Toen we hier in de Cruquiusbuurt rondliepen, viel het ons meteen op. Wat lopen er hier veel mensen met honden! Daar moeten we iets mee.

Zo is het idee van de groeitentoonstelling tot stand gekomen. Op dit moment hangt er al een aantal foto’s; mensen met honden maakten een foto van hun hond en vertelden over hun viervoeter. Dat verhaal hebben we bij de foto gehangen.

De tentoonstelling mag groeien. Heel graag zelfs!

Dus bel of mail ons gerust om een afspraak te maken. Het hoeft niet langer dan vijf minuten te duren.

Anne van Delft en Peet van Duijnhoven

De Verhalenwinkel vangt verhalen op en prikkelt mensen om zelf met hun verhaal te komen. Meestal werken wij met groepen mensen die iets met elkaar gemeen hebben: hun leeftijd, hun beroep, hun buurt. We kijken of er specifieke onderwerpen zijn die spelen.

Vervolgens zoeken we een passende manier om de verhalen te presenteren, in de etalage te zetten.

 

www.verhalenwinkel-etalage.nl                       06-15028046


Dit is echt een hondenplek.

Je kent hier alle honden.

Je kent de namen van de honden.

Je noemt de mensen

met de naam van de hond.


Opgwekt blaffen: Pim en Jerry

Pim en Jerry

 

Kijk ze eens trekken. Ze moeten piesen. Dat doen ze bij de stadsdeelraad, het oude stadsdeelkantoor. De grote is Pim, de kleine is Jerry.

 

Ik kom hier al veertien jaar elke dag. Eerst liep ik met drie honden. Zo staan we op Google Maps, hier op de hoek aan het eind van het perron. Die derde is dood, die was dertien jaar oud.

 

Hier was het huisje van de stationschef. Dit was vroeger van de NS. Dit huisje is onzin, met elke keer die rare dingen er in. Een opzichtershuisje met een pop erin was mooi geweest, dan kan je zien hoe die stationschef daar zat.


Opgewekt blaffen: Whiskey

Whisky

 

Ze heeft een te groot hart. Ze heeft drie soorten pillen voor d’r hart en één plaspil. Vandaag is ze ook niet lekker. Ze hoest heel veel. De pillen helpen niet, maar doe je niks, dan weet je het ook niet. Ik loop vijf keer per dag met haar omdat ze een plaspil heb.

Ze reageert nog overal op. Ze is nog kwiek. Dan komt ze met haar beertje aan en dan gooi ik. Maar dan moet ze daarna hoesten. Ze kan nu ook niet naar andere hondjes blaffen. Dat doet ze wel, maar dan moet ze daarna weer hoesten. Heel zielig.

 

Ik heb haar vanaf zes weken. Toen mijn man overleed, nam mijn dochter me mee naar zo’n hondending. Ik wilde eigenlijk geen hond meer. Ik heb zoveel honden gehad, ik word dit jaar zeventig. Dit is echt de laatste hond. Ze overlijden, daar heb je zoveel verdriet van. Van mij mag ze nog jaren mee hoor.


Opgewekt blaffen: Wanda

Wanda

 

Dit zijn hondjes die kiezen hun mensen, hun eigen vrienden. Het kan zo zijn dat ze jou willen en je vriendin niet, terwijl je toch allebei met honden kunt omgaan.

 

Wanda is een kooikerhondje. Een kooiker is een huishond. Ja, vroeger hielpen die bij de eendenkooi. Heel trouw zijn ze, leuk om dingen mee te doen. Ze heeft het liefste koppie van de wereld.

 

‘s Avonds loop ik met haar over het perron of langs het spoor. Een kort rondje naar de Milieudienst, of langs de spoordijk over de Borneolaan. En altijd even hier langs bij de buurvrouw als ze op haar balkon zit. Die heeft koekjes, dat weet ze.


Opgewekt blaffen: Batsman

Båtsman

 

Ken je dat sprookje van Astrid Lindgren? Kinderen van de Zoutkreek. Zij hebben een hond en daar is hij naar genoemd. Båtsman is een persoonlijkheid. Hij heeft humor. En hij praat graag. Batsman is een beetje afwachtend van aard, dat zit in het ras. Hij maakt niet meteen vrienden.

 

Hij wordt zeker vier keer per dag uitgelaten, door mijn partner of door mij. In het Flevopark mag hij los, maar dit stukje hou ik hem aan de lijn. Hij is bang voor onverwachte harde geluiden en onweer. Dan heeft hij de neiging om weg te lopen. Ik loop hier meestal tot aan het water, dan achterom en bij de tandartsenpraktijk weer richting het perron.

 

We gaan dit jaar naar Finland op vakantie met de trein en met de boot. Dan gaat hij met ons mee. Dat gaat heel goed. Vliegen doen we niet. Dat is heel erg voor zo’n beest. Hij wordt dan in een kooi gestopt, is helemaal alleen en hoort allemaal vreemde geluiden. Wij houden hem liever bij ons.


Opgewekt blaffen: Smokey

Smokey

Heel veel mensen zijn bang van hem vanwege zijn uiterlijk. Zelf is hij ontzettend bang van kleine hondjes. Dat vind ie niks, daar loopt ie met een grote boog omheen. Volgens mij is ie geboren in een verkeerd lichaam, hij was liever een schoothond geweest. Hij weegt veertig kilo, ik kan hem wel tillen maar niet dragen.

Hij mag niet op de bank. Hij krijgt ook geen koekjes. Bij het koken, laat ik weleens een vleesje vallen. Als we zitten te eten, moet ie wegwezen. Ik hou niet van honden die bedelen. Hij gedraagt zich netjes, ook al ligt er vlees op het aanrecht. Het enige dat ie ooit gestolen heeft, zijn worteltjes.

Smokey is een explosie van energie. Hij is erg van het hijgen en snuiven. Deze honden hebben snel veel last van de warmte. Hij is gek op water, maar houdt niet van zwemmen. Hij gaat er met de poten in ter verkoeling. Bij plasjes wil hij dat je met water gaat spatten. Dan kan ie naar de druppels happen.


Sjouwen-sjouwen- sjouwen: Hans Hekking

Hans is van ‘42. Hij komt uit Scheveningen en toen hij vijftien jaar was zat hij in de visserij, van vlaggetjesdag in mei tot december. In ‘67 ging hij een schip zoeken in Amsterdam.

 

Er waren zoveel schepen waar je mee meekon. Op de Levantkade bij loods 1, 2 en 3 daar gingen de schepen naar de Middellandse Zee. Passagiersschepen Bloemfontein en Oranjefontein brachten emigranten naar Afrika, Kaapstad, Angola.

De HSM op de kop van het KNSM-eiland had een lijndienst op Engeland. Bij de HSM werd ik boordwacht, daar moest ik weg op staande voet. Toen kwam twee jaar Rijnvaart. Toen ging ik aan de wal werken, in de haven.

In ‘67 was het op het KNSM-eiland heel druk. Er werkte 2000 man bij de SHB aan de Javakade. Als het druk was dan werkten er 10.000 man op het eiland. Alle bedrijven hadden pontjes. De SHB had pontjes, in Noord was een kamp met Friezen en Groningers in barakken, met een kok en alles. Ze zaten in kamers met vier man. Vrijdags eerder weg, maandags terug. Begin 1970 kwamen de Spanjolen.

We waren bootwerkers, toen heette het havenarbeider, toen havenwerker, toen operationeel medewerker. Havenwerk was losse arbeid, vroeger had je de haven arbeids reserve, de HAR. Harren is dus om 7 uur en om 12 uur vragen om werk. Er was een lokaal en er stond een man op de brug en die pikte de beste er uit. Als je geen werk kreeg dan kon je naar de centrale markt aan de Van Galenstraat gaan om daar werk te zoeken, daar kon je ook sjouwen.

Na de oorlog kwam de SHB, de Havenpool van de samenwerkende havenbedrijven. Daar was je in vaste dienst en je werd ingezet waar ze je nodig hadden.

De haven was een rooie bedoening, veel stakingen door mensen van de CPN. Het blad Solidariteit werd uitgedeeld. Je kon het werk vrij makkelijk platleggen want er was alleen die Verbindingsdam. Maar er waren natuurlijk wel de bootjes. Een stakingsbreker noemden we een maffer. We vonden dat onderkruipers, ze hadden het na de staking niet makkelijk. We staakten toen zonder stakingskas. We dachten er niet over om een huis te kopen want dan kon je niet staken, vanwege de lasten. Halverwege de jaren 70 is het allemaal gaan schuiven. Jongeren kregen geen werk, we legden de haven plat. Later gebeurde er met mensen in de zorg hetzelfde. In 1976 was er een grote landelijke strijd om de prijsindexering. De haven-cao had automatische prijscompensatie. In 1979 heb ik een wilde staking gehad. Toen ben ik teruggezet in functie.

De KNSM had de eerste heftrucks in schepen. Ik werkte in de heftruckopleidingen. Het werk ging naar west. Voor mij kwam 8 jaar ondernemingsraad. Begin 1990 kwam de omslag. De overheid wilde af van de arbeidspool. Mensen van buiten vonden het nu absurd dat wij doorbetaald kregen als er geen vracht was. Er kwamen derden die het werk kregen, en koppelbazen Er kwamen gouden handdrukken en geld om de pool marktconform te herstructureren. In 1995 was het afgelopen. Nu zijn er mensen die met een nul uren-contract werken, dat vind ik zot.

Nu zijn er ook in de haven zzp-ers. Ik geloof niet dat mensen het fijn vinden om zzp-er te zijn. Als zzp-er kun je geen vuist maken.


sjouwen-sjouwen-sjouwen: Ton Mars



sjouwen-sjouwen-sjouwen : Trees de Jong

KoffieHuis Loyd  is in 1917 gebouwd.

Trees en Richard woonden in de Valeriusbuurt. Hun tweede kind was op komst, het huis werd te klein.

 

Mijn zus had De Cantine gekraakt, samen met haar man. Ze zei: “Kom toch hier wonen”. Ik wilde niet. Ik vond het een gribusbuurt. Je had toen alleen nog de Rietlanden. Je ging naar de winkel in de Czaar Peter straat, dat was een heel eind omfietsen.

We zijn de woning gaan bekijken, nummer 36 hier in dit straatje. En we zeiden: We zijn gek als we het niet doen. De woning was goedkoop, groot en had bovenin een grote zolder die qua huur niet werd meegerekend.

Onze zoon Clif werd geboren, de woningen werden hier gerestaureerd. Iedereen kende elkaar, wonen en werken zat dicht bij elkaar.

 

In het KHL zat in die tijd een opslagruimte voor Delftsblauwe spullen. Richard hielp de man die die handel had, geregeld met dozen inladen en lossen. Ons huis werd gerestaureerd en we mochten in het woonhuis boven de opslagruimte wonen. We wilden er niet meer weg. We schreven een brief naar het Woningbedrijf Amsterdam en naar het Stadsarchief; mocht het KHL weer vrijkomen, dan wilden wij er weer een koffiehuis van maken in de originele stijl.

Toen we er drie jaar woonden, kregen we te horen dat het pand werd ontruimd omdat er al die tijd geen huur was betaald. Daar wisten wij niks van, wij betaalden trouw elke maand aan die man van het magazijn. De ontruiming werd drie maanden uitgesteld. Beneden kwam het leeg te staan en wij kregen een anti-kraak gedoogverklaring.

 

Er waren plannen om het pand te slopen, want er zou een weg worden aangelegd. Dat werd later de weg langs De Cantine. Wij wilden het KHL behouden en richtten een vereniging op: Vrienden van het KHL. Er kwam een eetclub. Iedere zaterdag werd de benedenruimte een restaurant met gastkoks. Heerlijke avonden met eten en met muziekoptredens. Dat duurde vijf jaar . De vereniging groeide. We wilden het pand heel graag overnemen van de gemeente, maar de gemeente vond het te oud en niet rendabel.

Toen hebben we in een weekend een kunstveiling georganiseerd. Aatje Veldhoen was veilingmeester. We haalden 10.000 gulden op waarmee we een haalbaarheidsonderzoek konden bekostigen.

 

Ondertussen kwamen er al meer bouwplannen voor de buurt. De zilveren torens werden gebouwd.

We gingen brainstormen over het pand met het grondbedrijf en met monumentenzorg.

De woningbouwvereniging verkocht het KHL aan woningbouwvereniging Zomers Buiten voor 1 gulden met stadvernieuwingsfondssubsidie. Trees en Richard gingen in het bouwteam zitten.

Zomers Buiten zorgde voor het grove opknapwerk en de buitenkant. Trees en Richard gingen over de binnenkant. Ze brachten oorspronkelijke details in het stucwerk weer terug en brachten de oude lambrizeringen weer aan . Er lag een prachtige oude eiken vloer die met veel liefde werd opgeknapt. De ingehuurde ambachtslieden vonden het een feest om met zulk oude ambachtelijk werk bezig te zijn.

 

Tijdens het verbouwen kon het gezin in het huis naast het KHL wonen. Dat was wel een gelukje.

 

Lange tijd was het hierachter nog rangeerterrein. Voor de kinderen was dat een grote speeltuin. Een spannend gebied waar ze op onderzoek en overlevingstocht gingen. Scholen waren er nog niet, de kinderen gingen naar De Boekmanschool in de Plantagebuurt. Met een groepje ouders regelden we de kinderen om toerbeurt weg te brengen.

 

De Czaar Peterstraat was het begin van de bewoonde wereld. Aan het einde zat een kruidenierswinkel: Ome Jaap. En je deed boodschappen op de Dappermarkt. Heel prettig dat er in de oude loods een winkelcentrum is gekomen. Ook al is het een beetje een suf centrum. Ze hadden voor deze buurt – met dit publiek – het wel leuker aan kunnen pakken, bijvoorbeeld zoiets als een Franse markt er in plaatsen. Dit winkelcentrum had ook in Almere kunnen staan, jammer.


Sjouwen- sjouwen – sjouwen; Wendela Gevers Deynoot

Loods 6

Wendela Gevers Deynoot woonde van 1980 – 1995 in de voormalige kantine van het KNSM, loods 6.

 

Je kwam de verbindingsdam over en dan was er rechts de ingang van het KNSM-eiland. Afgeschermd met een hek. In het midden van het terrein stond een portiershuisje met een koperen dak dat mooi fel groen verweerd was.

Ik kwam er terecht via de stichting Woonwerkruimte voor kunstenaars. Daar stond ik al een poos bij ingeschreven toen ik gebeld werd door Jos Reimers van Kunstzaken. “Kun je vanmiddag langskomen, ik heb een ruimte voor je van 25 gulden de vierkante meter per jaar.”

Het Havenbedrijf wilde er snel werk van maken, want de ruimtes stonden al een hele tijd leeg. Krakers waren van plan het te gaan kraken, die dreiging werd acuut.

Ik kon terecht in de westelijke bovenpunt van het gebouw, een ruimte met helemaal ramen rondom. Er waren nog geen wanden geplaatst. “Jongens, plak maar af waar je je wandjes wilt hebben.” Ik heb 200 vierkante meter afgeplakt.

 

Onder mijn atellierruimte zaten de cacaoloodsen. Daar lag nog cacao in opgeslagen.Naast mij namen kunstschilders hun intrek in de voormalige kantoren van de KNSM. We woonden er met een man of acht.De verwarming deed het soms wel , soms niet. Iedereen had ook een houtkachel in zijn atelier, om het toch warm te hebben. We tapten warm water af bij de KNSM, die hadden een enorme boiler.

 

Er was altijd bedrijvigheid. Ik vond het prachtig. De karren die ik in de loods beneden hoorde rondrijden. De kranen met hun heel eigen bewegingen. (Eén is er van overgebleven, die staat nu nog op Loods 6. )De schepen die werden gelost.

Bundels balen werden aan een strop gehangen en aan wal gebracht. Een mannetje kwam de lading controleren. Hij prikte met een scherpe pijp in zo’n baal. Aan het uiteinde van die pijp zat een soort lepel. Op deze manier kon hij er wat cacao uithalen en in een klein zakje overdoen, om de kwaliteit te laten keuren. De balen cacao werden in de loodsen gedumpt en bewaard totdat de cacaoprijs gunstig was en dan verkocht.

We woonden er nog niet zo lang, toen er op een dag plakkaten met doodskoppenwerden opgehangen. De cacaoladingen werden namelijk vergast om alle ongedierte eruit te krijgen. Dat was heel schadelijk gas. Toch hebben ze dat gewoon gedaan, terwijl wij daar boven woonden. Mijn poes begon raar te doen en ging dood. Volgens mij had het daar mee te maken.

 

Ik werkte vaak ’s nachts, wilde het licht niet uitdoen. Zag schepen voorbijkomen. Grote boten van de Kamline, die kwamen uit Kameroen. Ze hadden een schoorsteen met daar een enorm logo aan vastgemaakt, in de vorm van een garnaal.

Ik stond vaak te wuiven naar de scheepslui. En leerde de jongens kennen die op de boten werkten. Als hun werk erop zat, kwamen ze aan wal. Soms werd ik uitgenodigd aan boord om mee te eten.

 

Ik liep veel rond op het terrein, verzamelde van alles wat ik tegenkwam. Ik raapte gebruikte werkhandschoenen op en maakte er een kunstwerk mee; een piramide van handschoenen.

 

De loods was toen het hoogste gebouw in het gebied. Ik had uitzicht 360 graden rondom. Ik kon de zon op zien komen op Zuid-Oost. Ik had een groot plat dak aan de noordkant, ik keek over het IJ naar Amsterdam-Noord. Je had er het kompaseiland, waar de schepen konden kompasseren. Links was er het Lloyd te zien en Borneo, met rare vervallen gebouwen. Hier beneden stonden een paar roestige treinwagons.

En heel veel hoog gras, het was een groen gebied. Verder was er niet veel. Bij de PietHein- tunnel was er veel groen en veel riet; dat was toen een cruisegebied voor homo’s.

Het havenbedrijf was eigenaar van het gebouw. Toen de loodsen beneden leeg kwamen te staan, heb ik snel een collega beeldhouwer ingeseind .

 

Stap voor stap namen steeds meer mensen het gebied in gebruik. Er ontstond een dorp dat anarchistisch groeide. Schaftketen, bussen, honden en kinderen. Een hele alternatieve wereld.Dat dorp heeft drie jaar bestaan en moest toen weg. De gemeente heeft het in één dag van de kaart geveegd.

Er kwam een stedebouwkundig plan voor het Oostelijk Havengebied. Veel oude krakers konden in de panden blijven zitten. Architect Jo Coenen ging met een bewonersgroep in zee en liet de oude Havengebouwen staan.

Zo staat het SHB gebouw er ook nog steeds (samenwerkende havenbedrijven). De kantine van de KNSM aan de Levantkade werd voor een symbolisch bedrag van één gulden verkocht.

Alice Roegholt richtte samen met oud KNSM-ers het Open Haven Museum op.

 

Er kwam een tijdelijke Albert Heijn. Die ging daar zitten om recht te krijgen voor een grote winkel in het aan te leggen winkelcentrum.

Ik ben weggegaan toen we uit Loods 6 moesten, we mochten er niet meer wonen. Het moest eerst worden opgeknapt en verbouwd.